Vieren
Geplaatst op

De zon scheen en de eekhoorn en de mier zaten in

Tekst: Toon Tellegen Beeld: Mance Post In: Misschien waren zij nergens (1991)

De zon scheen en de eekhoorn en de mier zaten in het gras aan de oever van de rivier. Boven hen ruiste de wilg, voor hen kabbelde het water, terwijl in de verte de lijster zong.

'Volgens mij,' zei de eekhoorn, 'ben ik nu gelukkig.'

De mier zweeg en kauwde op een grassprietje.

'Ik denk,' zei de eekhoorn, 'dat ik nooit gelukkiger kan zijn dan nu.'

'Nou...' zei de mier. 'En als er nu eens een honingtaart voorbij zou komen vliegen met een briefje erop: voor de eekhoorn en de mier...?'

'Ja,' zei de eekhoorn. 'Dan zou ik nóg gelukkiger zijn. Maar gelukkiger dan dán is onmogelijk.'

'Nou...' zei de mier. 'Als ik nu eens van plan was op reis te gaan en ik zou zeggen: eekhoorn, ik ga niet, ik blijf bij jou, goed? ...'

'Ja,' zei de eekhoorn. 'Je hebt gelijk. Dan zou ik nog gelukkiger zijn...'

'En als de krekel vanavond een heel groot feest gaf, en als je nu plotseling een brief met een uitnodiging van de walvis kreeg, en als de zon vandaag niet meer onder zou gaan, en als alles rook naar verse beukenoten...?'

De eekhoorn zweeg. Hij keek naar het glinsterende water en dacht: dus ik ben eigenlijk helemaal niet zo gelukkig...

Hij keek schuin opzij naar de mier. Maar de mier had zijn ogen dicht, kauwde op het grassprietje en liet de zon op zijn gezicht schijnen.

Wat ben ik dan? dacht de eekhoorn. Als ik niet heel gelukkig ben...

Het was alsof er een wolk voor zijn gezicht schoof. Hij wist geen antwoord op die vraag.

In de verte zweeg de lijster en begon de nachtegaal te zingen, zo maar, midden op de dag. Hee, dacht de eekhoorn, wat zijn dat? Hij voelde iets bewegen in zijn ogen. Tranen? dacht hij. Zijn dat tranen? Hij zuchtte diep, vouwde zijn staart onder zijn achterhoofd en keek naar de lucht. Ik zal maar niet meer denken, dacht hij. Maar hij wist dat dat heel moeilijk was. 

Zo lagen zij daar naast elkaar in het gras aan de oever van de rivier, de mier en de eekhoorn.

'Wat liggen wij hier heerlijk, eekhoorn,' zei de mier na een hele tijd. 

De eekhoorn zei niets.

'Ik heb nog nooit zo heerlijk gelegen,' zei de mier.

Ik wou, dacht de eekhoorn, dat ik eens één keer op een tak zat, met mijn knieën over elkaar en dat de mier beneden stond en naar boven riep: je hebt gelijk, eekhoorn, ik geef het toe, je hebt helemaal gelijk...

De zon zakte langzaam naar omlaag, de rivier kabbelde en in de verte zong een merel. De eekhoorn keek maar en luisterde maar en dacht verder niets.